Ongeveer vier procent van de schoolgaande jeugd krijgt de officiële diagnose dyslexie. Toch is de totale groep kinderen met dyslectische kenmerken groter dan dat. Ook kinderen zonder diagnose, met dyslexie in de familie, kunnen wisselende problemen hebben met lezen en schrijven. Naar de herkomst van die problemen wordt veel onderzoek verricht, maar er zijn nog allerlei vragen onopgelost. Zoals naar de werking van de hersenen bij deze groep. Bestaat er zoiets als een dyslectisch brein?
Was Einstein dyslectisch? Albert Einstein had volgens de auteurs van Dyslexie als kans verschillende aan dyslexie gerelateerde problemen, maar ook een indrukwekkend ruimtelijk inzicht. Over de vraag of Einstein dyslexie had zijn wetenschappers het overigens niet eens.
Volgens de (gehuwde) Amerikaanse neurowetenschappers Brock en Fernette Eide wel. In hun boek Dyslexie als kans (de Nederlandse vertaling van The Dyslexic Advantage) maken zij de nieuwste resultaten bekend van hun jarenlange onderzoek bij honderden dyslecten en hun families. De uitkomsten zijn opzienbarend. Op een overtuigende manier maken de auteurs aannemelijk dat mensen met dyslexie een andere hersenstructuur hebben.
En dit heeft niet alleen nadelen, maar ook grote voordelen. Het boek werpt daardoor een heel nieuwe blik op het verschijnsel dyslexie. En het leest ook nog eens als een trein. Of hetzelfde geldt voor mensen met dyslexie kan ik uit eigen ervaring niet zeggen, maar ik verwacht het wel. Niet alleen zijn beide auteurs zelf dyslectisch, de opbouw van het boek is precies zoals zij voorschrijven: voorzien van samenvattingen, praktische tips, en beschrijvende voorbeelden. Op die manier sluit de tekst beter aan bij de dyslectische manier van denken.
Een veelgehoorde verklaring voor dyslexie is dat er een probleem is in de fonologische verwerking. Dat houdt in dat ze bij het leren van hun moedertaal moeite hebben met het opdelen van lange stukken spraak in kleinere deeltjes en het koppelen van klanken aan schrifttekens. Daar is niks op af te dingen, maar volgens de auteurs is er meer aan de hand. Zo hebben dyslecten soms ook moeite met niet-talige taken, zoals motorische vaardigheden en rekenen. Een mogelijke verklaring ligt in het gebruik van onze linker- en rechterhersenhelft.
Waar onze rechterhersenhelft zich voornamelijk bezighoudt met ‘grove’ informatieverwerking, is de linkerhersenhelft meer gericht op de details. Zo blijkt uit onderzoek dat bij ongetrainde muziekluisteraars de rechterhersenhelft geactiveerd is, om de algemene melodielijn te volgen, en bij ervaren muzikanten juist de linkerhelft, omdat zij zich meer concentreren op de technische details. Ook het segmenteren van taal – het kunnen identificeren van kleine woordeenheden in grotere spraakfragmenten – is een typische taak voor de linkerhersenhelft. Een verklaring voor de problemen die dyslecten ervaren op dit vlak kan dus zijn dat ze vooral hun rechterhersenhelft gebruiken. Toch levert training van de linkerhersenhelft bij dyslecten weinig resultaat op.
De auteurs van Dyslexie als kans dragen daarom een onderzoek aan dat volgens hen op dit moment de meest veelbelovende verklaring biedt: dat van neuroloog Manuel Casanova van de Universiteit van Kentucky. Hij onderzocht de onderlinge relaties van neuronen, de cellen die verantwoordelijk zijn voor informatieverwerking. En dan met name de neuronen in de hersenschors, het gebied waar informatie uit de rest van ons lichaam verwerkt wordt en omgezet in gedachten.
De cellen in de hersenschors zijn georganiseerd in zogenaamde ‘minikolommen’. Ze zijn namelijk op een verticale manier op elkaar gestapeld en ook nog eens minuscuul klein. Deze minikolommen worden met elkaar verbonden door uitlopers van neuronen, zogeheten axonen. Deze fungeren als een soort kabels tussen de minikolommen.
Casanova ontdekte dat de ruimte tussen de minikolommen per individu nogal verschilt. En dat er een relatie is met de lengte van de kabels, de axonen. Zo hebben mensen met op elkaar geplakte minikolommen kortere kabels nodig, en mensen met verder van elkaar verwijderde minikolommen langere kabels. Waar hersenen met vooral korte connecties goed zijn in het verwerken van details, is het brein met lange connecties beter in het herkennen van algemene patronen. Toen Casanova de hersenstructuren van dyslecten ging vergelijken met niet-dyslecten, bleek dat de eerste groep vaker lange connecties heeft.
Casanova onderzocht ook de hersenstructuur van een groep autisten. Die bleek precies tegenovergesteld te zijn aan de hersenstructuur van dyslecten: bij de autisten hadden korte connecties de overhand. Dit zou onder andere kunnen verklaren waarom veel autisten moeite hebben met het herkennen van gezichten: dat vraagt om samenwerking tussen verschillende hersengebieden, en daarvoor zijn juist lange connecties nodig.
Dit fundamentele verschil in de hersenstructuur zou zowel de voor- als nadelen van dyslexie kunnen verklaren. Hoewel dyslecten dus minder goed zijn in het verwerken van details, kunnen ze heel goed verschillende concepten met elkaar verbinden. Daarom zijn mensen met dyslexie vaak erg creatief. Maar niet alleen dat. De voordelen van de lange connecties in het brein zijn terug te vinden in de zogenaamde STER-krachten: een anagram die de auteurs bedachten voor vier vlakken waarop dyslecten in mindere of meerdere mate uitblinken. STER staat voor Samenhangende, Tijdgerichte, Episodische en Ruimtelijke denkvaardigheid.
Het boek is opgedeeld in verschillende delen waarin deze vier vaardigheden uitgebreid uit de doeken worden gedaan. Het ruimtelijke inzicht laat bijvoorbeeld zien dat het dyslectische brein uitermate geschikt is voor het beroep van architect: een dyslect is heel goed in staat om levensechte 3D-beelden in zijn hoofd op te roepen. Maar ook een minder voor de hand liggend beroep als schrijver behoort tot de mogelijkheden voor iemand met een sterke episodische denkvaardigheid. Die zorgt ervoor dat je losse herinneringen makkelijk samen kan voegen tot een nieuw verhaal. Een van de bijlages geeft een lange lijst met heel diverse beroepen die aansluiten bij deze vier kernkwaliteiten.